Dat Nederland na de wedergeboorte van zijn ijshockey ook internationaal weer bij af moest beginnen lag voor de hand. Wenen was het eerste reisdoel van Nederland toen dat in 1967 zijn entree maakte in Groep C. Vanaf 15 maart 1963 had het slechts zeven interlands gespeeld toen Nederland in de Oostenrijkse hoofdstad schuchter het ijs opstapte voor zijn vuurdoop tegen Bulgarije: 3-10. Maar er was ook een succes. Denemarken werd met 9-6 gepakt. Het eindresultaat bleef niettemin onveranderd: Nederland bleef vijfde en laatste en bungelde als nummer 21 helemaal onder aan de internationale ranglijst. Dat was nog een trapje lager dan toen Nederland in 1963 te Stockholm - voorlopig - afscheid nam van de grote toernooivelden. De gaande en komende ploegen leken overigens nog als twee druppels water op elkaar. De harde Haagse kern van Stockholm vormde ook In Wenen het frame voor de ploeg. Arie Klein, Leo van Dijk, Rudi Bakker, Wil van Dommelen, Wil Ooms, Joop Manuel, Fred de Wit: ze waren er allemaal weer bij. Oranje en HIJS-Hoky waren nog steeds synoniem. De Haagse club leverde 12 van de 15 internationals. De vreemde eenden In de Hofvijver waren de Tilburgers Joe Simons en Hans Christiaans alsmede Tonny de Groot van Den Bosch. Zij waren de voortrekkers van een Brabantse invasie in de nationale ploeg, die drie jaren later in Gelati (WK groep C) naast 6 Hagenaars zou bestaan uit 10 spelers van Tilburg Trappers en Den Bosch. Tot de grote afwezigen behoorde Arie Klein, een van de Grand Old Men van het vaderlandse ijshockey. Een jaar daarvoor had Klein in Skopje zijn laatste interland gespeeld. 19 jaar na zijn debuut in januari 1950 te Antwerpen. De schier onverwoestbare Arie Klein had in vadertje tijd zijn meester gevonden. Met Klein verdween een sportman van allure, maar vooral een speler de het begrip genoot en er zich op kon beroemen dat zelfs in Tilburg zijn naam werd gescandeerd. Liefst 64 interlands stonden achter de naam van Arie Klein toen hij ruimte maakte voor de jeugd. Vanaf 1967 (Wenen) heeft Nederland geen enkel jaar meer op een wereldkampioenschap ontbroken. Na twee avonturen in uithoeken van Europa (Skopje '69 en Galati '70) was Nederland in 1971 rijp voor de organisatie van het C-kampioenschap in eigen land.
Teamfoto van Oranje uit 1971.
Achter v.l.n.r. Ron Gentis, Bob Smulders, Rob Hagendoorn, Joop Manuel, Theo Koekkoek, Rudy Bakker, Mario van Veghel, Jos Bles en Hans Christiaans.
Onder v.l.n.r. Jo Simons, Tonny de Groot, Bennie Roomer, Wil Ooms, Hans van den Boogaard, Vincent van Schilt en Wil van Dommelen.)
Met Eindhoven als centrale post en wedstrijden in diverse steden, doorstond de organisatie de toets der kritiek met glans. Zij zou dan ook model staan voor een herhaling in 1973. Sportief gezien ging het karwei Oranje met een voorlaatste plaats minder goed af. Er werd weliswaar begonnen met winst op Denemarken (3-1 in Tilburg) en er volgde een toen al vanzelfsprekende 'walk over' tegen België (18-0 in Eindhoven) maar het boterde niet echt in de ploeg. Coach Jiri Pleticha had met Gerry Göbel, Rob Hagendoorn, Jos Bles, Rudi Koekkoek, Jack WijIemans, Mario van Veghel e.a. dan wel voor nieuw bloed gezorgd, hij verloor gaandeweg zijn greep op de ploeg. Aan de vooravond van de laatste speeldag dreigde zelfs een complete spelersstaking. Die werd met een bliksembezoek van voorzitter Schweers aan het spelershotel in Oisterwijk en een donderspeech van LlHG-president J.F. Ahaerne in de spelersbus, nog wel de kop ingedrukt maar de 2-9 tegen Frankrijk onderstreepte alleen maar dat Nederland een mislukt toernooi afsloot. Twee jaar later, met Den Haag als middelpunt van de andermaal vlekkeloze organisatie, bleek de Nederlandse ploeg heel wat beter bestand tegen de belangstelling en de extra druk die het thuisspelen met zich brengt. Maar er was dan ook wel het een en ander veranderd. De aflossing van de wacht was niet beperkt gebleven tot Pleticha die de Canadees Wayne Hunter als opvolger kreeg. Ook de selectie kreeg een face-lift, Een nieuwe lichting Nederlandse Canadezen eiste zijn plaats op. Hadden een jaar daarvoor Jack de Heer en Ron Krikke zich al bij Gerry Göbel en Mario van Veghel gevoegd, Hunter zette in 1973 zijn team volledig op een Canadese leest. De helft van de 20 internationals had een Canadees ijshockeyverleden. Onder de nieuwelingen bevond zich niet alleen de sluwe technicus Henri Hunting maar meldden zich ook de mannetjesputters Leo Koopmans, Frank van Soldt en Paul Burger en het dynamische duo Corky de Graauw-Larry van Wieren aan het front. Wayne Hunter had daarmee de winnende formule, de combinatie van kwaliteit en strijdbaarheid, gevonden; een vondst waarvan Nederland nog jaren met wisselend succes gebruik zou maken. Uitgerekend in de gaststad Den Haag leed Nederland zijn enige nederlagen: in de openingswedstrijd met 2-4 tegen Frankrijk en op de slotdag met 3-6 tegen toernooiwinnaar Noorwegen, De overige vijf duels werden gewonnen, waaronder voor het eerst in de geschiedenis tegen Hongarije (5-3) en Groot-Brittannië (13-3) en een knappe 7-0 overwinning op de vriendelijke maar afstandelijke Chinezen, die in het hotel hun kamers zelfs voor de kamermeisjes tot verboden gebied verklaarden. Noorwegen werd kampioen maar Nederland volgde, dankzij de tweede plaats, de Scandinaviërs naar de B-groep.